Wat zijn de 27 beeldspraak?

27 Beeldspraak, definitie en voorbeeldzinnen

  • Beeldspraak.
  • Vergelijking.
  • Metafoor.
  • Verpersoonlijking.
  • Hyperbool.
  • Onomatopee.
  • Idioom.
  • Spreekwoord.

Wat zijn de 20 soorten beeldspraak?

Termen in deze set (20)

  • Alliteratie. De herhaling van een eerste medeklinkergeluid.
  • anafoor. De herhaling van hetzelfde woord of dezelfde zin aan het begin van opeenvolgende clausules of verzen.
  • Antithese. Het naast elkaar plaatsen van contrasterende ideeën in evenwichtige zinnen.
  • Chiasmus.
  • Eufemisme.
  • Hyperbool.
  • Ironie.
  • Litotes.

Wat zijn voorbeelden van beeldspraak?

Spraakfiguren met voorbeelden

SpraakfigurenVoorbeelden
VerpersoonlijkingDe kans klopte aan zijn deur
MetafoorHet regent katten en honden
VergelijkingHij is zo dapper als een leeuw
AlliteratieZe verkoopt schelpen aan de kust

Wat zijn de 10 soorten beeldspraak?

Onder deze zijn:

  • Vergelijking. Een vergelijking is een stijlfiguur die twee afzonderlijke concepten vergelijkt door het gebruik van een duidelijk verbindingswoord zoals "zoals" of "als".
  • Metafoor. Een metafoor is als een vergelijking, maar zonder verbindende woorden.
  • Impliciete metafoor.
  • Verpersoonlijking.
  • Hyperbool.
  • Toespeling.
  • Idioom.
  • Woordspeling.

Wat zijn de 26 stijlfiguren?

Enkele veel voorkomende stijlfiguren zijn alliteratie, anafoor, antimetabole, antithese, apostrof, assonantie, hyperbool, ironie, metonymie, onomatopee, paradox, personificatie, woordspeling, vergelijking, synecdoche en understatement.

Hoeveel soorten beeldspraak zijn er?

In Europese talen worden stijlfiguren over het algemeen ingedeeld in vijf hoofdcategorieën: (1) figuren van gelijkenis of verwantschap (bijv. vergelijking, metafoor, kenning, verwaandheid, parallellisme, personificatie, metonymie, synecdoche en eufemisme); (2) cijfers van nadruk of understatement (bijvoorbeeld hyperbool, litotes.

Wat zijn de 8 soorten beeldspraak in het Engels?

Wat zijn de soorten stijlfiguren?

  • Vergelijking.
  • Metafoor.
  • Verpersoonlijking.
  • Paradox.
  • Understatement.
  • Metonymie.
  • Apostrof.
  • Hyperbool.